uit: De geschiedenis von Valkenburg-Houthem Op 29 Juni 1940, de verjaardag van Prins Bernhard, vertoonden talrijke mensen zich op straat met een witte anjer in het knoopsgat. Het was het eerste openlijke verzet tegen de Duitse bezetting.
Vermoedelijk nooit heeft het Nederlandse volk de woorden uit het Wilhelmus
"de tyrannie verdrijven
die mij mijn hert doorwondt"
beter begrepen dan in de bittere bezettingsjaren. Het aantal verzetsstrijders groeide geleidelijk als gevolg van het hardnekkige opleggen van de Duitse ideologie, de toenemende rechteloosheid, de uitroeiingspolitiek tegenover de Joden, de vele deportaties naar de concentratiekampen, het fusilleren van gijzelaars, de verplichte arbeidsdienst in de Duitse oorlogsindustrie, de loyaliteitsverklaring die iedere student moest ondertekenen, en het afvoeren van het voormalig Nederlandse leger in krijgsgevangenschap.
Deze en nog veel zaken voedden de haard van het verzet. Haat tegen Nazi's en N.S.B.-ers nam toe. Openlijk verzet tegen de meedogenloze onderdrukking en de inbreuk op de fundamentele menselijke rechten kwam steeds meer voor.
Georganiseerd verzet
De noodzaak om hulp te verlenen aan de vele onderduikers, Joden, neergehaalde piloten, ontvluchte krijgsgevangenen en voormalige Nederlandse militairen deed de behoefte gevoelen aan één groot georganiseerd geheel. Kleinere verzetsgroepen gingen in groter verband werken, namelijk in de L.O. (De landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers). Deze verdeelde Limburg in 10 districten. Naast deze organisatie vormde zich de knokploeg, kortweg K.P. genoemd. Vaak met geweld verschafte deze zich legitimatiebewijzen en distributiekaarten. Vanaf eind 1944 stond de gehele K.P. in Limburg onder leiding van Jacques Crasborn uit Heerlen.
Na enige tijd ontstond ook in Valkenburg een K.P. Ze bestond aanvankelijk uit twee man, de leraren Jeng Meijs en Jo Lambriks, van wie de eerste enige jaren vroeger Jacques Crasborn als leerling in de klas had gehad. Later werd Georges Corbey het derde lid van de Valkenburgse knokploeg. De naam knokploeg doet denken aan een gewelddadige groepering, maar meestal waren de K.P.'s niet zo vechtlustig, ofschoon ze soms uiteraard een krachtdadig optreden niet uit de weg gingen, als dat noodzakelijk was. De taak van een K.P. was echter geen andere dan te zorgen voor het levensonderhoud van ondergedoken personen. (De L.O zorgde voor de distributie). Men verzamelde materialen, illegale lektuur, distributiebonnen en soms zelfs Duitse uniformen om tijdens een overval te gebruiken. De meeste aktiviteiten hadden tijdens de nachtelijke uren plaats.
Hoofd van de Valkenburgse L.O. was Pierre Schunck, leden onder meer Harry van Ogtrop en Gerrit van der Gronden. Natuurlijk waren er meer mensen, die van tijd tot tijd in het diepste geheim bij een of andere aktiviteit hun medewerking verleenden, tot gemeenteambtenaren toe. Zo waren het de gemeenteambtenaren Hein Cremers en vooral Guus Laeven, die er op het einde van de oorlog voor zorgden, dat het gehele register van de burgerlijke stand van Valkenburg „verloren“ raakte, toen de Duitse bezetter op het idee kwam om alle manneljike bewoners tussen 16 en 60 jaar in te zetten bij het graven van loopgraven.
In Limburg begon het georganiseerde verzet in februari 1943 in Venlo. De Venlose onderwijzer Jan Hendricx (pseudoniem Ambrosius) werd hoofd van het gewest Limburg van de L.O., bijgestaan door Pater Bleijs (pseudoniem Lodewijk) en kapelaan Naus. De ziel van het Limburgse verzet werd drs. L. Moonen (pseudoniem Ome Leo), de secretaris van het bisdom. Met zijn medewerking legde men in korte tijd in heel het bisdom de nodige kontakten, zodat Limburg eind 1943 een vrij hechte verzetsorganisatie bezat.
Het aktieve verzet in de regio Valkenburg
Ergens in een publikatie over het verzet in Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog staat te lezen, dat er in en rond Valkenburg in dit opzicht niets noemenswaardigs gebeurd zou zijn. Het privearchiefje van de Heer Pierre Schunck (pseudoniem Paul Simons), één van de overlevende Valkenburgse verzetsstrijders, bewijst het tegendeel. Niet alleen zijn persoonlijke rapportage met aantekeningen en foto's laat dit zien, maar ook een aantal echte en vervalste Ausweise, die hij nog steeds bezit, distributiekaarten en persoonsbewijzen, met briefjes van onderduikers, met „kattebelletjes“ van Z18 aan R8, illegale drukwerken en stencils, lijsten van officiële steun aan oorlogsslachtoffers tijdens de bezetting; een dossier over Joodse slachtoffers.
Hier liggen de stille getuigen van de georganiseerde onderduikershulp in de regio Valkenburg tijdens de jaren van de Duitse bezetting, de verlening van hulp aan neergeschoten geallieerde piloten, de overval op het bevolkingsregister, waardoor de inzet van mannen in deze kontreien in het Duitse arbeidsproces grotendeels onmogelijk werd gemaakt; het geknoei op grote schaal met distributiebescheiden, waardoor het tenslotte noodzakelijk werd om het distributiekantoor in Valkenburg te overvallen en leeg te roven, omdat de falsifikaties niet aan het licht mochten komen; het leeghalen van een opslagplaats van radiotoestellen in Klimmen, het veilig laten verdwijnen van het kostbare kerkelijke vaatwerk en paramenten uit het Jezuitenklooster in Valkenburg; incidentele bravourstukjes als het leegroven van een spoorwegwagon vol eieren en van een ton boter uit de zuivelfabrieken van Reymerstok (die voor de Wehrmacht werkte. Bij deze akties deden de Duitse uniformen en het hieronder vermelde legervoertuig goede diensten. A. Schunck).
De overval op het distributiekantoor
Enkele ambtenaren van het distributiekantoor van Valkenburg (w.o. Willem Freysen) waren geruime tijd via allerlei slinkse wegen in staat geweest om iedere periode van vier weken klandestien tussen de 500 en 1000 volledige vellen distributiebonnen voor de onderduikers in te leveren. Maar men kon zien aankomen, dat dit niet lang meer onontdekt zou blijven (De oude directeur was vervangen door een jonge, zeer alerte Nazi. A.S.). Eerst werd getracht nieuwe vervalste kaarten te laten drukken in een Amsterdamse drukkerij, maar daar werd een inval gepleegd en de vervalsing ging niet door.
Men begon met een gedurfd plan. Het was gebruikelijk, dat iedere avond de sleutels van de kluis en dergelijke van het distributiekantoor in een envelop, voorzien van vijf lakzegels en de handtekening van de direkteur aan de politie ter bewaking werden overgedragen. Suksessievelijk viste men dagelijks een paar lakzegels uit de prullenmand, de handtekening werd na veel proberen op een soortgelijke envelop nagemaakt en ongeveer dezelfde sleutels werden gekocht. Men maakte een namaakenvelop met inhoud gereed, de valse handtekening en de reeds gebruikte lakzegels werden erop aangebracht en nu was het wachten op het juiste moment, dat men deze envelop aan de politie kon overdragen. Dat moment kwam, en de kans werd benut.
Voordien had de K.P. in een garage in Sittard een Duitse Wehrmachtsauto gestolen, samen met enkele vaten benzine. De auto was naar Valkenburg overgebracht, daar in een garage volledig hersteld en daarna in een grot achter het klooster aan de Cauberg gebracht. Die nacht pleegde men, terwijl de valse envelop zich onder politiebewaking bevond, de overval met gebruikmaking van de echte sleutels. De komplete distributie-bescheiden verdwenen in een wagen richting Oud-Valkenburg en via Ransdaal naar een boerderij in Kunrade. Later werden ze, in een auto onder stro verborgen, weer naar Valkenburg teruggebracht, omdat de Duitsers alle boerderijen in de buurt onderzochten.
De onderduikers, voor wie deze distributiebescheiden bestemd waren, werden door middel van een goed georganiseerde dienst ondergebracht en verzorgd. Soms kwamen de onderduikers met tientallen tegelijk per trein in Valkenburg aan, bijvoorbeeld wanneer ergens een razzia was gehouden. Ze werden - een keer zelfs via de biechtstoel in de kerk, waar koster Van Ogtrop biechtvader speelde - naar de diverse duikadressen gebracht.
Jonge mannen, die voor een Arbeitseinsatz naar Duitsland moesten, dienden hun distributiebescheiden in te leveren. Zij ontvingen een verklaring, in ruil waarvoor ze in Duitsland hun voedselkaarten kregen. Wanneer zij onderdoken, zouden ze dus verhongeren, veronderstelden de Duitsers. Het was de L.O., die hun verzorgde en vaak voorzag van een nieuwe stamkaart.
Meer over deze overval leest u bij Dr. A.P.M. Cammaert: "HET VERBORGEN FRONT", waarvan u hier een uittreksel vindt
Andere verzetsdaden
Het in 1942 laten verdwijnen en gedurende de hele oorlog verbergen van de kostbare bezittingen uit het door de Duitsers gevorderde Jesuitenkollege is weer een ander verhaal. Onder meer hebben Pierre Schunck 38 en de zijnen kelken en cibories, historische voorwerpen en kazuifels onder wasgoed verborgen in manden afgevoerd. Er bovenop zaten, heel onschuldig, een paar van zijn kinderen. Kostbare boekwerken verdwenen onder de pij van een bij partikulieren in Valkenburg verblijvende priester. En toen er een Engels vliegtuig tussen Meerssen en Berg brandend neerstortte, werd de gewonde piloot, onder voorwendsel een gewonde brandweerman te zijn, per ambulance naar het ziekenhuis in Heerlen overgebracht. In dit ziekenhuis was een hele verdieping „verstopt“ voor de bezetters, om er onderduikers en piloten te kunnen verzorgen! Overigens heeft de „duikplaats“ nabij de grot van het mergelwerk in Geulhem lange tijd grote diensten bewezen.
De schuilplaats, ten westen van de Geulhemermolen in de mergelwand, deed, heel degelijk gecamoufleerd, dienst als schuilplaats voor mensen uit het verzet, die voor kortere of langere tijd van het toneel moesten verdwijnen. Dat was in partikuliere woningen niet altijd goed mogelijk. De „bewoners“ van de schuilplaats in de grot werden bevoorraad door de leden van de Valkenburgse knokploeg.
Er zijn vele onderwerpen aan te stippen, die gebeurd zijn in de oorlogsjaren in Valkenburg en omgeving. Individuele hulp, georganiseerde hulp, georganiseerd verzet. Voedselverstrekking aan Valkenburgse kinderen gedurende de laatste jaren van de oorlog en vele andere, na zo korte tijd al weer bijna vergeten voorvallen.
De bevrijders naderen!
Nadat de Geallieerden op 6 Juni 1944 in Normandië geland waren en begonnen aan de bevrijding van Europa, heerste er een angstige spanning in Zuid-Limburg. Men begreep, dat een onvermijdelijk gevolg van deze geweldige offensieve stoot der Gealliëerden zou zijn, dat onze provincie weer een zware tijd van oorlogshandelingen tegemoet zou gaan. De Duitsers poogden de indruk te wekken, dat ze zich onbedreigd voelden en begonnen net nu vele Limburgse groeven in te richten als bomvrije werkplaatsen voor hun oorlogsindustrie. Hieraan werkten ze door tot de eerste granaten van de oprukkende Amerikanen hen in hun werk stoorden.
14 sept. 1944. De eerste Amerikaanse infanteristen trekken vanaf de Daelhemerweg Valkenburg binnen. Foto Frans Hoffman
Zij treffen er een tamelijk uitgestorven stadje aan, waarvan de inwoners grotendeels hun schuilplaats hebben gevonden in de grotten. Door beschietingen die enige dagen duurden en ook als gevolg van het opblazen van de Geulbruggen door de terugtrekkende Duitse troepen, is het centrum van Valkenburg deerlijk gehavend.
De dag na D-Day, op 7 juni 1944 landden de mannen van het 19e Korps van het Amerikaanse leger op Europese bodem. Een kleine eenheid van dat korps zou drie maanden en zeven dagen later, op 14 september, in Valkenburg arriveren.
Dat 19e korps werd op 14 juni ingezet, namelijk bij het overnemen van de centrale sektor van het Amerikaanse front op het schiereiland Cherbourg. Behalve uit zijn eigen artillerie, tanks, geniesoldaten, verkenningstroepen en dergelijke, bestond het 19e korps toen nog uit de 29e en 30e infanteriedivisie. Precies 101 dagen zou dit korps onafgebroken aan de strijd deelnemen, tot 15 oktober namelijk, toen men bij Aken kontakt maakte met een andere Divisie. In die 101 dagen waren ze, soms zeer zware verliezen lijdend, van hun landingsplaats Vierville-sur-Mer aan de Franse westkust opgerukt tot in Duitsland, waarbij ze op 14 september ook Valkenburg van Duitsers hadden gezuiverd.
Zoals gezegd waren de maanden tussen begin juni en half september 1944 er van veel spanning. Toen de Engelsen en Amerikanen zich aanvankelijk de tijd gunden om een goede aanvalsbasis op het Europese vasteland in te richten, vreesden velen, dat deze toestand nog erg lang zou kunnen aanhouden. Het geallieerde offensief gaat voor de Limburger natuurlijk te langzaam, maar in feite, wanneer het eenmaal op gang is gekomen, waanzinnig snel. Op 6 juni landden meer dan 132.000 soldaten op Franse bodem, de slag om Bretagne is lang en kost duizenden doden, op 26 augustus valt Parijs, diezelfde dag is het 19e korps al via Lille dichtbij de Belgische grens genaderd, op 3 september wordt Brussel bevrijd, een dag later Antwerpen. De rechterflank van de geallieerde strijdmacht, die naar Duitsland oprukte, waaronder het reeds genoemde 19e Amerikaanse legerkorps, bereikte reeds op 2 september de Belgische stad Tournai, maar moest toen gedwongen een paar dagen wachten, totdat de aanvoerlijnen weer waren hersteld. Op 8 september bereikte een kavallerieverkenningseenheid, die heel Zuid-België had doorkruist, het Albertkanaal. Het befaamde fort Eben-Emael viel op 10 september zonder slag of stoot in handen van de Amerikanen. Alle bruggen over de Maas en Albertkanaal waren echter opgeblazen. Om vertraging van de opmars te voorkomen sloegen de geallieerden zelf een brug over de Maas bij Luik en ook in het terrein van het 19e Amerikaanse korps werd een brug over de Maas gebouwd, die prompt door de infanterie werd benut. Op 12 september zetten de Amerikanen de eerste voet op Nederlands grondgebied en verdreven de Duitsers uit Noorbeek en Mheer. Op 13 september dringen gedeelten van de dertigste infanteriedivisie, de zogenoemde Old Hickory Division, Eysden, Gronsveld en de voorstad van Maastricht, Wijk, binnen. Op 14 september volgt Maastricht-West. Dat is ook de dag, een historische in de geschiedenis van het stadje aan de Geul, dat Valkenburg de eerste Amerikanen begroet.
De bevrijding van Valkenburg
In de morgen van de 14e september 1944 is het erg stil in Valkenburg. De naderende troepen doen de weinigen, die niet in de grotten een veilig heenkomen hebben gezocht, binnenshuis blijven.
Al dagen doen allerlei geruchten de ronde. De Duitse troepen zijn grotendeels teruggetrokken. Slechts een handvol Duitsers verblijft in Hotel Oda, om de enige nog niet opgeblazen brug nabij het Kasteel Den Halder te bewaken. In de vroege ochtend stappen twee mannen in burgerkleding de Daelhemerweg op. De dag ervoor hebben ze kontakt gezocht met de Amerikanen, die tot bij De Planck aan de Belgische grens
zijn doorgedrongen. Een hunner heeft de Amerikanen informatie gegeven over de stand van zaken in Valkenburg. Vandaag zal een Amerikaanse patrouille naar Valkenburg komen. Bij de bank, even hoger dan de Model-Steenkolenmijn, zal men kontakt maken. Het afgesproken wachtwoord is „Steeplechase“.
Van op een afstand spieden hun blikken de weg omhoog. Op de afgesproken plaats zit inderdaad een Amerikaan. „You want a cigarette?“, vraagt hij.
„I like steeplechase“, antwoordt Pierre Schunck (38) uit Valkenburg, in het verzet alleen bekend als „Paul Simons“.
„I am Captain Sixberry“ zegt de man op de bank. Hij wil duidelijk weten, met hoeveel man de Duitsers in het stadje zijn en waar ze zich bevinden. Op zijn knieën ligt een stafkaart. Schunck wijst aan: „Aan deze kant van de Geul is er geen een meer. Deze brug is de enige, die nog intakt is, maar ze is ondermijnd en wordt vanuit Hotel Oda bewaakt, daar. Mogelijk zitten er ook nog Duitsers in het Casino, hier zo. Verder heeft er nog steeds Duits vervoer plaats van Meerssen over Houthem naar Valkenburg en dan via Heerlen naar Duitsland.“
De Amerikaan is vergezeld van een paar soldaten. Ze zijn beschermd door de berm-begroeiing en hun aantal zal wel groter zijn, dan de Valkenburger nu vermoedt. Ze beschikken over een walkie-talkie, de eerste, die Pierre Schunck in zijn leven ziet. De ingewonnen informatie wordt doorgegeven. Daarop volgt van de andere kant de instruktie: tracht die Geulbrug onbeschadigd in handen te krijgen. Dat zou bij verrassing moeten gebeuren door middel van een tang-beweging.
Schunck wenkt zijn begeleider, de bij hem ondergedoken Haagse jongeman l'Istelle (23), naderbij. Men overlegt even. Dan trekken de Amerikanen zich even terug. Dan nadert geruisloos een rij open jeeps, de mitrailleurs erop gemonteerd. De motoren zijn uitgeschakeld, men maakt gebruik van de helling van de Daelhemerweg om volkomen geruisloos te naderen.
In de voorste zit alleen een chauffeur.De kapitein en de verbindingssoldaten wringen zich erin, Pierre Schunck zetten ze voorop. Omdat men hem nog steeds niet vertrouwt? Zoiets vraagt men zich later af. Op dit moment gaat het, de zenuwen tot het uiterste gespannen, langzaam Valkenburg-waarts...
Er zullen twee groepen worden gevormd: één met Schunck, de andere met l'Istelle als gids. Op het Grendelplein stuurt Pierre Schunck een paar daar aanwezige Valkenburgers de huizen langs met het dringende verzoek om absolute stilte te bewaren en vooral niet te gaan juichen. Daar houdt iedereen zich aan.
De twee pelotons gaan hun gang. Schunck en „zijn“ soldaten gaan onder de Grendelpoort door. In de Muntstraat stappen zij Hotel Smeets-Huynen (thans „Edelweiss“) binnen en verlaten het lakoniek door de achterdeur, de familie Smeets verbouwereerd achterlatend. Enkele soldaten beklimmen de kerktoren, om vandaar de brug met hun mitrailleurs te kunnen bestrijken. Pierre Schunck begeleidt de officier, die met een periskoop is uitgerust. Vanuit de brouwerij Theunissen, later afgebroken, heeft men evenwel onvoldoende overzicht vanwege de - later overigens ook afgebroken - vrij hoge muur van Kasteel Den Halder. Langs die muur sluipt men tot bij het Geulmuurtje. Met behulp van de hoekkijker ziet de Amerikaan een Duitse soldaat op de brug op en neer wandelen. Pierre Schunck mag ook even kijken...
Intussen zijn een paar jeeps met zware mitrailleurs erop, met afgezette motor letterlijk naar voren geschoven tot tussen de hotels Neerlandia en Bleesers. Een groepje daar aanwezige soldaten begeeft zich met l'Istelle achter de huizen om tot bij de Protestantse kerk, door de tuin van Hotel Cremers (l'Ambassadeur) en het huis Eulenberg (later „Texas-Bar“, naar Hotel Prins Hendrik. Een andere groep probeert via de speelplaats van de school aan de Plenkertstraat bij de Geul te komen.
Als deze beide groepen hun bestemming zullen hebben bereikt, zullen scherpschutters trachten de Duitsers te overrompelen, zodat deze het mechanisme om de brug op te blazen niet in werking zullen stellen.
Het plan lukt niet. De Duitsers bemerken hun vijanden in Hotel Prins Hendrik. Wellicht zijn zij ook wel gewaarschuwd vanuit het Pavillon, waar zich eveneens wachtposten bevonden. Met een verschrikkelijk lawaai veegt de laatste Geulbrug de lucht in. De brokstukken vliegen Schunck en de Amerikaanse officier achter het muurtje om de oren. Het plan is op het laatste moment mislukt. Nu wordt de Geul tijdelijk frontlijn.
De in de loop van de dag arriverende staf van het bataljon, dat Valkenburg ten zuiden van de Geul heeft ingenomen, betrekt de kelder van de winkel Bours op de hoek van Wilhelminalaan en Plenkertstraat als kommandopost onder leiding van Kolonel Beelar. Hun opdracht luidde om vanuit De Planck en Noorbeek over de rijksweg Maastricht-Aken heen naar Margraten, Sibbe en Valkenburg te trekken. Daar zouden zij de weg moeten afsnijden voor het Duitse transport en verder wachten tot Maastricht in geallieerde handen zou zijn gevallen.
Twee dagen later, op 16 september, krijgen de Amerikanen in Valkenburg draadloos bericht, dat Maastricht is gevallen. Rechtstreeks kontakt via Berg of Meerssen is er niet. Nu steken de Amerikanen in Valkenburg de Geul over en verschaffen zich vechtend een toegang tot de provinciale weg naar Meerssen. Dan is Valkenburg helemaal bevrijd. Het is dan 17 september 1944.
Tijdens de bevrijdingsdagen, dagen van harde gevechten in Valkenburg, hadden de meeste inwoners hun heil gezocht in de grotten aan de Cauberg en aan de Plenkert. In zijn boekje „Limburg in den Wereldbrand“ wijdt M. Kemp de volgende regels aan de moeilijke en angstige dagen, die de Valkenburgers toen hebben doorgemaakt: „Wel zijn de Amerikanen op 14 september tot Valkenburg doorgedrongen, doch de bewoners van dit gedeelte van het Geuldal hebben nog ettelijke hachelijke dagen doorleefd. De ellende begon met het laten springen van enkele bruggen over de Geul, met zo overmatige ladingen dynamiet, dat verschillende huizen en hotels erdoor vernield werden. Vele bewoners van het stadje hadden een schuilplaats in de nabij gelegen mergelbergen gezocht, doch al spoedig raakten de levensmiddelen op, kwam men zonder licht te zitten en begonnen, vanwege de overbevolking, onhoudbare toestanden op het gebied van hygiène te heersen. In de grotten zijn in die dagen, terwijl het artillerie-duel in de omringende bossen met volle geweld daverde en tal van granaten in de verlaten huizen sloegen, een drietal kinderen geboren en is een oude man een overigens natuurlijke dood gestorven. Niets te vroeg kwam hier het uur van de bevrijding!“
De dood van een oud-verzetsman
Limburgs Dagblad, dinsdag 9 februari 1993 Pagina 13
Afgelopen zaterdag werd Pierre Schunck op het kerkhof aan de Cauberg in Valkenburg begraven. Op bijna 87-jarige leeftijd is hij in het ziekenhuis van Kerkrade overleden. Zijn levensavond bracht hij door in Schaesberg. Maar zijn hart was zijn leven lang in Valkenburg. Hij was er niet alleen mede-oprichter, oud-voorzitter en erebestuurslid van de plaatselijke openbare bibliotheek, oud-voorzitter en ere-voorzitter van Harmonie Kurkapel Falcobergia, maar ook jarenlang Commissaris van Valkenburg Omhoog. Zijn naam zal echter vooral bekend blijven als lid van de verzetsbeweging in de oorlogsjaren. In zijn wasserij, een beetje excentrisch gelegen in de Plenkert, werden heel wat illegale „transacties“ afgesloten en werden vele onderduikers aan een veilige plek geholpen.
...
Om zijn heldhaftige rol als verzetsstrijder werd aan Pierre Schunck het Verzetsherdenkingskruis toegekend. Dat hij op het kerkhof aan de Cauberg is begraven heeft een symbolische betekenis. In de grotten die onder en naast het kerkhof liggen hield Schunck zich zelf geruime tijd schuil. Daar hadden ook andere verzetsstrijders een veilig onderkomen.
Een van de Amerikaanse soldaten die als eerste Valkenburg bevrijdde en meereed in de jeep waarop Pierre Schunck destijds zat (zie boven), was speciaal vanuit Chicago overgekomen om de begrafenis bij te wonen. De thans (9 februari 1993) 66-jarige Bob Hilleque is de enige van het A-peloton van het 119de regiment die de oorlog heeft overleefd. (Inmiddels is ook Bob gestorven)