Pierre Schunck in verzet en bevrijding van Valkenburg text, no JavaScript Deze pagina in het Nederlands Diese Seite auf Deutsch This page in English

De textielhandel Schunck

<noscript><tr> <th class="tree"> <a href="../stamboom/textielhandel.php?&lang=de&ID=49"><img src="../pict/germany.gif" border="no" alt="Diese Seite auf Deutsch"></a>&nbsp; <a href="../schunck/index.php?lang=nl" target="_top"><img src="../pict/homegrey.gif" border="no" alt="home"></a>&nbsp; <a href="../stamboom/search.php?lang=nl"><noscript><noframes><img src="../pict/alphagrey.gif" alt="stamboom:lijst familieleden"></a>help & info
De voorouders
Vergelijk deze tekst met Arnold Schunck, een wever die zich handhaafde.
De deling van de erfenis, die het stamkapitaal van de textielhandel in Heerlen vormde.
Interessant is natuurlijk ook de vergelijking met de weverij Schunck in Kettenis, die ook niet meer als handweverij kon bestaan. Deze kroniek werd geschreven door Nikolaus Severin Schunck en zijn zoon Hermann.
Arnold Schunck persoonlijke gegevens
Peter Joseph Schunck
Peter Joseph Arnold Schunck ++
Het Glaspaleis

De textielhandel Schunck

uit: Aspecten uit het Heerlens zakenleven 1870-1900
door L. E. M. A. van Hommerich, in: De Maasgouw 1951, 55-58.


Voor zover blijkt uit een chronologisch onderzoek in de archieven der familie Schunck, gaat haar ondernemeningsaanleg in textiel terug tot het jaar 1776. Alhoewel het de niet-ingewijde wellicht zal verwonderen, dat dit begin te Kettenis, in het tegenwoordige Duits sprekende gedeelte van België, is gelegen, is toch dit feit verklaarbaar uit de aardrijkskundige verhoudingen van die dagen tussen Heerlen en de streek van Gemmenich - Eupen. De grens, die nu te Gemmenich oorzaak is van een sterke verbreking van het contact op alle gebied met onze zuiderburen, dateert eerst van het jaar 1839. Dat is dus 63 jaren later dan het tijdstip, waarop blijkens de officiële gegevens van het gemeente archief te Kettenis, zich aldaar een „Tuchmacher Schunck” vestigde. (Op 17.07.1776 stierf in Kettenis de wever Nikolaus Schunck! Opm. A.Schunck) Wij bevinden ons hier in de noordoostelijke streek van het oude hertogdom Limburg, waarmede o.m. Heerlen eeuwenlang politiek verbonden is geweest (de Landen van Overmaas ofwel Outre Meuse, deel van de Habsburgse Nederlanden = ongeveer het tegenwoordige België. Zie kaartje). Het saamhorigheidsgevoel was dientengevolge reëel; men voelde zich toen nog streekgenoten.
Bijzonderheden over het verloop van de onderneming van de genoemde Schunck zijn niet meer te achterhalen. Waar evenwel het geschreven woord zwijgt, spreken de feiten: nakomelingen van deze stamvader bezitten te Kettenis, nog een weverij; een bewijs, dat deze onderneming levensvatbaar is gebleken tot in meerdere geslachten. (Zie voor het relaas van deze weverij de familiechroniek van Nikolaus Severin Schunck en het vervolg door zijn zoon Hermann). Deze weverij bestaat ondertussen niet meer. De laatste eigenaar, Hermann Schunck, heeft zichzelf en de weverij op 30 november 1972 gepensioneerd.)
De naam „Schunck” was intussen niet binnen de streek van deze landelijke gemeente beperkt gebleven.
Jaren daarna is een zekere Nikolaus Schunck, de oudste broer van de Heerlense initiatiefnemer, in Aken bij de textielfabriek Delius tot werkmeester opgeklommen. Aken bezat toen reeds een belangrijke textielindustrie. Ook kon men er vakkundige opleiding krijgen aan de Webschule. De firma Delius onderhield grote zakenrelaties. Op zekere dag kwam er bezoek van twee kapitaalkrachtige heren uit Bjelostok, in die tijd een flinke Russische industriestad, gelegen aan een druk spoorwegknooppunt.
Met name moet de verbinding St. Petersburg - Warschau - Berlijn - Keulen genoemd worden, die te Bjelostok de lijn Königsberg - Odessa kruist. Deze heren, die in staat waren en de bedoeling hadden om in hun vaderland een goed geoutilleerde textielfabricage te gaan financieren, hoopten in Aken de geschikte man op de juiste plaats op te sporen. Hij moest bovendien bereid gevonden worden om de verre reis naar dat vreemde land alsmede een langdurig verblijf aldaar te aanvaarden. Hun keuze viel op onze Nikolaus Schunck.
Het bleek evenwel niet zo eenvoudig om de ondernemingslust de overhand te doen nemen op de gehechtheid aan de geboortestreek. Eerst na lang wikken en wegen gaf Nikolaus Schunck zich gewonnen, onder voorwaarde evenwel, dat zijn beide broers, waartoe ook de stamvader van de Heerlense tak behoorde, hem in den vreemde zouden vergezellen.
Zo trokken de drie gebroeders Schunck naar Rusland, waar zij een textielfabriek hebben opgezet. Wij kunnen ons levendig voorstellen, hoe daar hun vakkunde op de proef werd gesteld, hoe hun ondernemingstalent alle gelegenheid kreeg zich te ontplooien en zij praktisch leerden doorzetten en verantwoordelijkheid dragen. In Bjelostok bestond reeds een levendige textielindustrie, zodat zij de kracht der concurrentie ondervonden en de verwerkelijking der mogelijkheden moesten trachten uit te buiten. Deze Russische periode kreeg voor hen de waarde van een goede leerschool, die onmiskenbaar nawerkte in de latere opbouw van Schunck's bedrijf te Heerlen.
Na enige jaren keerde Nikolaus Schunck in zijn geboortestreek terug en begon in Eupen een weverij, terwijl hij daarnaast in Hauset een wolspinnerij opzette. (Hier vegist de auteur zich. Het bedrijf in Hauset stichtte Johann Arnold Schunck, ein jongere broer. Deze heeft ook het warenhuis in Heerlen gesticht. Zie daarvoor ook het artikel van Pierre Schunck: Arnold Schunck, een wever die zich handhaafde. Volgens deze bron blijven Nikolaus en Wilhelm voorlopig in Bealistok, terwijl Arnold en zijn broer Ludwig 1866 in de Kupfermühle in Hauset in loondienst voor anderen beginnen, wollen garens te verven en te appreteren, maar niet te spinnen. Ze bezaten daarvoor niet het nodige kapitaal. De ouderlijke weverij werd door broer Joseph voortgezet. In het volgende heb ik de naam Nikolaus door Arnold vervangen. Aanm. Arnold Schunck jr.).
Het bleek evenwel niet gemakkelijk het hoofd boven water te houden in de nabijheid van het alles beheersende Aken, dat met zijn mechanische spinnerijen betere en tegelijk goedkopere stoffen op de markt kon brengen. Arnold Schunck begreep tijdig de situatie. Voordat hij zijn beide zaken opdoekte, ging hij op stap in de richting van Sittard. Hij bezocht verschillende plaatsen en keerde ten slotte terug met het plan om in Sittard een nieuw begin te gaan maken. De uitslag zou evenwel anders zijn. Op terugweg naar Eupen ging de reis te voet via Heerlen.
In die tijd waren de verkeersmogelijkheden van en naar Heerlen nog volkomen middeleeuws. Men behielp zich met particuliere postwagen - ondernemingen, terwijl de gemeente haar eigen snelpostdienst had. Het traject Sittard - Heerlen vice versa werd toen geëxploiteerd door de Heerlenaar Harie Ubben. Zijn postwagen stond in het oud Brandspuitenhuis aan de tegenwoordige Emmastraat, naast het huis van de Deken van Heerlen. Hij zelf woonde er tegenover, naast het zakenpand van Wersch, op de plaats waar nu het kegelpaleis is gevestigd. Harie Ubben hanteerde nog de posthoorn, die hij liet schetteren op gevaarlijke hoeken en wanneer hij Sittard binnenreed. Van een regelmatige dienst was geen sprake. De reis werd slechts eenmaal per dag gemaakt en zo begrijpen wij, dat Arnold Schunck deze weg maar liever te voet aflegde.
Na deze lange voetreis was Heerlen een welkom rustpunt en we kunnen ons voorstellen, hoe Arnold Schunck in het toen wel bekende Hotel Cloot, thans een dépendance van V&D, hoek Bongerd - Emmastraat, is gaan pauzeren. Dit hotel had sinds jaar en dag de vreemdelingen geherbergd. In de jaren van de Belgische opstand (1830-1839), waarbij Zuid-Limburg zich aansloot heette het „Le Roi des Belges”.
Arnold Schunck heeft in Heerlen zijn ogen de kost gegeven en merkwaardig genoeg waren de hier opgedane indrukken van die aard, dat zij ingrijpend zijn Sittardse plannen deden wijzigen. Hij besloot in Heerlen, dat, naar mondelinge familie - overlevering, hem bijzonder aanstond, zijn textielbedrijf te gaan opzetten.
Welke de redenen zijn geweest, die tot dit belangrijk besluit hebben geleid, kunnen wij slechts vermoeden. Heerlen was in die tijd het centrum van een tamelijk bloeiende landbouwstreek. Ten, gevolge hiervan waren hier enige overheids- en semi-overheidsdiensten gevestigd, die mensen naar Heerlen trokken. Ik denk hier b.v. aan het Kantongerecht, toen nog gehuisvest binnen de vervallen walmuren der voormalige vesting, vlak in de buurt van de tegenwoordige kerktoren van St. Pancratius. Voorts bevond zich hier de sinds 1843 van Valkenburg naar Heerlen overgeplaatste Postdienst, gelegen aan de Emmastraat, aan de oostzijde van het mijngebouw. In Heerlen waren twee notariaten gevestigd, twee geneesheren, twee apothekers en een advocaat. Ook de streekscholen, waaronder de Normaalschool, gelegen op de plaats van het woonhuis van de Deken, trok de jeugd uit de verre omtrek naar Heerlen. Kerkelijk bezat de pastoor van St. Pancratius de waardigheid van Deken, terwijl dominee Dr. Jongeneel met de zielzorg voor de Protestanten was belast.
De bekleders dezer functies behoorden meestal tot de zeer gegoede burgerij, sommige zelfs tot de adelstand. Zo b.v. was in die tijd Kantonrechter Jhr. de Limpens, terwijl Jhr. het ambt van postdirecteur bekleedde. Sommige nog bewoonde kastelen in de buurt huis, vestten eveneens families van oude adellijke afkomst. Typerend voor de Heerlense burgerij was in dit verband wel de ironisch bedoelde uitdrukking „Hèèlesche wink”, waarmee men het deftig optreden naar buiten wilde kwalificeren.
Was dit in grote lijnen de maatschappelijke sfeer van het XIXe eeuwse Heerlen, zijn economische structuur droeg hiervan nagenoeg het spiegelbeeld. Van een krachtig handels, en industrie, leven was geen sprake, ofschoon de gebruikelijke voorstelling van zaken, als zouden wij hier met een uitsluitend boerenbevolking te doen hebben gehad, beslist fout is. Uit de gemeentelijke jaar, verslagen blijkt overtuigend, dat er enige industrie is aan te wijzen, zoals de naaldenfabricage, de leerlooierijen en bierbrouwerijen, de steenbakkerijen en siroopmakerijen.
In 1877 waren hier 2 stoomgraan-, 6 watergraan, en 1 wateroliemolens, 1 pannenfabriek, 1 boekdrukkerij, 1 kunstweverij, 4 weverijen, 2 horlogemakers, 12 modemaaksters en 1 hoedenmaker werkzaam.
Deze officiële gegevens zijn geheel ontoereikend en geven een onvolledig beeld. Hiervoor dienen de oude dagbladen geraadpleegd te worden, die kostbare advertentie pagina's bevatten. Aan de Veemarkt ter plaatse, waar nu het Grand Hotel ligt, woonde Van Balkom, koperslager, pompenmaker, handelaar in keukengerief en huishoudelijke artikelen. Op de hoek van het Kerkstraatje had Alex Nijssen zijn porselein, glas- en kristalmagazijn. Verse vis zoals kabeljauw, schol, Labberdaan, Berlijnse rolmopsen, Russische sardijnen, Kieler bokkingen, Hollandse kaas, sinaasappelen en citroenen kreeg men bij Weimer Korrig in het Kerkstraatje. Chocolade was te koop bij de apotheker J. Dehessele, de vader van de latere Burgemeester van Heerlen, hoek Bongerd - Emmastraat. Een magazijn van behangselpapier, zowel van goud als glanspapieren en ook van ordinaire kwaliteiten lag ter plaatse van V & D aan de Geleenstraat, „in de Prins van Oranje”, vóór juni 1868 gehuisvest aan het oude Kerkhof, thans Kerkplein. Deze handel werd door L. Hennen gedreven. Vergeten we ook niet de fijne zaak in wijnen, likeuren en jenever, van M. Savelberg, Burgemeester, in een pand gelegen aan de Emmastraat, nu de sanitairzaak Houppermans.
Als Arnold Schunck juist op een Dinsdag of Zaterdag met Heerlen heeft kennis gemaakt, zal hij zich ongetwijfeld verbaasd hebben over de betekenis van Heerlen als regionale marktplaats. Met hun vlug lopende ponnykarretjes kwamen vooral de Hitsjer (inwoners van Heerlerheide) via de Zeswegen (tunnel bij O.N. l), Geerstraat - Stationstraat--de Schram - Willemstraat - Veemarkt langs het Kerkstraatje op het Kerkplein aan, waar de markt gehouden werd. (Het tegenwoordig marktplein was toen een grote waterplas, overblijfsel der vroegere vestingkern.) Het was er van de vroege morgen d.w.z. vanaf 6 uur een drukte van belang. Vooral boter, eieren, fruit en groenten werden aan de man gebracht. Op die dagen maakten ook de omliggende winkels goede zaken. De smidsen en ijzerhandelaren kregen aanloop van landbouwers, terwijl ook de cafés bij „der Miel Boost aan de Brug” (Emmaplein), bij Royen en bij „der Miel Dirix” niet vergeten werden.
Arnold Schunck moet evenwel een speciale belangstelling hebben gehad voor de aanwezigheid van textielzaken. En dan zal hij ongetwijfeld eens zijn binnengestapt bij Gerards en Hermanns, die „op het Kerkhof” (Kerkplein) een kleinhandel dreven in zijde, linnen, wollen en katoenen stoffen. Bij A. Beckers in de Dorpsstraat (Emmastraat) naast het Postkantoor werden herenkleding en mutsen „zu den billigsten Preisen” verkocht, terwijl diens vrouw tevens modiste en coupeuse was. Zou hij ook niet eens zijn gaan kijken bij de wed. Smeets, in de buurt van het tegenwoordige viaduct aan de Schaesbergerweg, die zich bezig hield met het bleken van linnen doek en garens? De advertentie maakt nog melding van een ruime bleekplaats, aan lopend water gelegen (de Caumerbeek).
Twee zaken moesten toen reeds sluiten wegens gebrek aan afnemers n.l. J.M. Paulsen, kleren- en modehandel, aan de Kerkhofsbrug (kantoorpand Schunck aan het Emmaplein) en de gezusters Jongen, die een totale uitverkoop hielden van wollen damesdoeken, zijden foulards, kaboetsen, mutsen, handschoenen, kousen, kinderkleedjes en ondergoed, handdoeken, heren werk- en sporthemden, borstrokken, boorden, cravatten, enz. Hun zaak lag aan de Akerstraat binnen de buitenste waterloop der voormalige vesting d.i. tot aan de Nobelstraat - Putgraaf. Mej. N. Franck, die woonde, waar nu het Sporthuis Diana ligt aan het Kerkplein, deelde in 1868 het „geachte publiek” mede, dat zij juist van haar reis is teruggekeerd en de nieuwste modeartikelen voor het winterseizoen zoals hoeden heeft meegebracht! Bij Kessels, „marchand - tailleur”, in de Geleenstraat (schuin tegenover het Raadhuis) was nog plaats voor „Schneider - Gesellen”, terwijl L. Grootjans, de vader van de latere gemeentesecretaris, een bekwame kleermakersgezel in dienst wenste te nemen. Hij moest zich aanmelden „in de Moriaan”, de plaats, waar zich nu ongeveer de etalages van de passage Schunck bevinden.
Wie als vreemdeling te Heerlen inkopen ging doen, moest eerst bij Karel Weyerhorst aan de Emmastraat „De Rekenknecht” kopen. Men betaalde n.l. in verschillende muntsoorten behalve de gulden. „De Rekenknecht” zegt de advertentie, „is een handboekje voor ieder, die geld uitgeeft of inbeurt; prijs 30 cts. Dit bevat 100 tabellen, die aangeven het product van een te vermenigvuldigen som van 1 tot 100.”
Als Arnold Schunck links en rechts een praatje heeft gemaakt, zal hij ook wel vernomen hebben, dat begin Maart 1874 geboord werd naar een kolenlaag bij het Welterhuisje (Valkenburgerweg), ruim 2 Rijnlandse voet dik en van de allerbeste soort vetkool. De vennootschap v. d. Slik & Co. uit Dordrecht was toen met dit onderzoek bezig.
Natuurlijk was ook het nieuws van de talrijke concessieveldaanvragen bij het Gemeentebestuur, dat toen nog gehuisvest was ter plaatse van de woning van de Deken van Heerlen, tot hem doorgedrongen. Men voelde het: Heerlen ging een nieuwe en hopelijk economisch betere toekomst tegemoet. Arnold Schunck heeft dat begrepen en op zijn juiste waarde geschat. In Heerlen zou hij zijn geluk gaan beproeven.
Vol enthousiasme is hij in de lente van 1874 teruggereisd naar Eupen, hoogstwaarschijnlijk met de diligence - dienst van J. Sieben naar het station te Simpelveld, richting Aken of vanuit Kerkrade met de postwagen van Vijgen op Luik.

24 Augustus 1874!
Op deze gedenkwaardige dag zagen de Heerlenaren de familie Schunck, die via Gemmenich - Vaals - Simpelveld, getrokken was, met een lange kar, beladen met stoffen, de Akerstraat afkomen, in de richting Veemarkt om hun intrek te nemen in het huidige winkel. pand „de Edah” aan de Willemstraat. Wat zij niet zagen, waren de 900 Thaler, die de Heer Schunck in zijn zak meebracht, het grondkapitaal, waarmee begonnen werd. De opzet was een eigen textielfabriekje tot stand te brengen, hetgeen ons aan Bjelostok doet denken. De wol werd van de boeren opgekocht en in het zuivere beekwater van de Caumer, in de buurt van het bleekveld der wed. Smeets, gewassen.
Schunck had aanvankelijk 8 weefstoelen in gebruik; op 5 stoelen werden boerenrokken en grauwe katoen geweven, op de 3 andere vooral wollen stof. Later gingen deze producten naar de spinnerij te Lindenthal in Keulen, nog later naar Van Moorsel te Eindhoven. De eerste wever, die bij Schunck in dienst kwam, was een zekere Mosterd; de namen van twee anderen zijn: Merckelbach en Huub Koolen. Als spoeljongens waren weesjongens van de latere Mgr. Savelberg in dienst, terwijl er nog twee tot wever werden opgeleid.
Deze onderneming zou evenwel ook zijn kinderziekten moeten doormaken. En in niet geringe mate. Ten gevolge van de buitenlandse concurrentie moest zelfs het oorspronkelijke plan: van volledige fabriek met vollerij en appretuur, worden opgegeven. Bovendien konden de producten door andere fabrieken, die mechanische weefstoelen gebruikten, goedkoper worden afgeleverd.
Men staat er wel wat verbaasd over, als men bij het raadplegen der oude bescheiden tot de conclusie komt, dat niet minder dan 8 grote textielzaken van Aken door een stevige reclame in de „Limburger Koerier”, die toen te Heerlen werd gedrukt, regelmatig de Heerlenaren tot over de grens lokten. Het is de moeite waard deze Akense invloed nader te specificeren. Vooreerst het klerenmagazijn van Karl Appelrath, Krämerstraße 28-30, in de buurt van de Dom; het grote „Tuch- und Herrenkleider-Geschäft” van Leffman & Rousberg, Grosskölnstraße 75; de „Tuchhandlung” van Leo Delhaas aan de Kapuzinergraben 14 tegenover het theater; het Heren. garderobe-magazijn van Julius Tischler, Ecke Büchel, de manufacturenzaak van de gezusters Kremers; Lilienfeld & Steinmann in de Komphausbadstraße 7; B. Decker, Hühnermarkt 5 en de zaak van P. W. Maassen, Krämerstraße 11. De meest ruime keuze in Duffelse stoffen, ratiné, Eskimo, Flokiné, tricot enz. vormde grootsteedse concurrentie, die voor het bescheiden zakenleven van Heerlen wel eens dodend kon zijn.
Schunck was hierdoor genoodzaakt zijn wollen stoffenfabricage stop te zetten. Men begon nu met het maken van confectie, die daarna in de verkoop werd gebracht. Hun eerste maatcoupeur was Eykeboom; Einerhand ging door voor de beter onderlegde vakman. De greep bleek goed te zijn geweest. Fa.Schunck vanaf 1882, naas de Pacratiuskerk In 1882 verhuisde Schunck naar het Kerkplein, waar hij het oude huis Knittel (Apotheek) had gekocht, op de plaats, waar nu (1951!) de toegang naar het woongedeelte van de Heer P. Schunck is. Deze ligging was bijzonder gunstig voor de verkoop i.v.m. de markt, die 's zondags op dit plein gehouden werd. De weverij ging naar het nieuwe adres mee: een twijnmachine en 5 weefstoelen. Deze zijn nog 6 jaren in bedrijf geweest. Op de Geerstraat werd bovendien nog balkatoen gemaakt. Toen evenwel rector Savelberg de spoeljongens en de 2 wevers voor interne aangelegenheden van het klooster aan de Gasthuisstraat nodig had, maakte de Heer Schunck voor goed een einde aan de weverij.
De stoffen voor de confectie kocht hij te Mönchen-Gladbach, Verviers en Tilburg. De verkoop ervan breidde zich in enkele jaren zó uit, dat men niet meer voldoende zelf confectioneren kon en een zakenrelatie begon met Groningen.
Rond 1900 besloot men tot het bouwen van een nieuw winkelpand nabij de Kerktoren, waar de basis is gelegd voor de verdere uitbreiding zoals die in 1935 zijn bekroning kreeg in het bestaande zakengebouw, het glaspaleis.


PS:
Door Leo W.M. Schunck, op 23 april 2000, gescand via fotokopie uit een voor hem niet te achterhalen tijdschrift, die hij heeft ontvangen van een medewerker van de MTB.